Cultivar, onderbeplanting, mulch, verticuteren… Allemaal termen die je regelmatig tegenkomt als je op zoek bent naar informatie over het onderhouden en aanplanten van de tuin. Als beginnende tuinier vliegen de vaktermen je al snel om de oren. Maar wat betekenen al die tuintermen nu precies? Bestond er maar een woordenboek voor de tuinier, zodat je in één oogopslag kon zien wat deze begrippen allemaal inhouden…
Het woordenboek voor de tuinier
Gelukkig hebben wij precies zo'n woordenboek voor je samengesteld. In dit woordenboek vind je veelgebruikte termen terug die je ongetwijfeld tegenkomt als je leest over tuinieren. Nu weet je precies wat deze termen betekenen!
A
Afsteken
De randen van je gazon kun je afsteken om ze weer strak te maken. Zo zorg je ervoor dat de randen er netjes uit zien. De graskanten afsteken doe je met een graskantsteker of met een kantensnijder.
B
Basisbemesting
Direct bij het planten of zaaien de grond bemesten.
Basische grond
Grond met een laag zuurgehalte. Grond met een pH-waarde van boven de 7 wordt basisch genoemd.
Bekalken
Kalk over de grond strooien om zo de pH-waarde van de bodem te verhogen. De bodem wordt dan minder zuur.
Bemesten
Mest strooien om zo de groei van gewassen te bevorderen. Bemesten kan direct bij het planten (basisbemesting).
Bladhoudende planten
Planten die in de winter hun bladeren niet verliezen.
Bladoksel
Het punt op de hoofdtak of -stengel waaruit een nieuwe stengel of een blad groeit. Vaak groeit er in de bladoksel een knop.
Bladrand
De rand van het blad van een plant. Deze rand kan glad zijn, maar ook gekarteld, getand etc. De bladrand is een handig hulpmiddel om planten te herkennen.
Bladverliezende planten
Planten waarvan in de herfst of winter de bladeren afvallen. In het voorjaar komen er weer nieuwe bladeren aan de plant.
Bodembedekker
Planten die gebruikt worden om de grond te bedekken, zodat je geen aarde meer ziet. Ze groeien laag bij de grond of worden kort gehouden door middel van snoeien.
Bodemleven
Al het leven dat in de grond zit; wormen, bacteriën, micro-organismen etc.
Bodemmoeheid
Als je een aantal jaar achter elkaar dezelfde soort planten op een bepaald stuk grond worden, kan de bodem moe worden. De planten zullen dan niet goed meer groeien. Bodemmoeheid kan worden voorkomen door steeds de soorten gewassen die je plant af te wisselen.
Bodemonderzoek
Bij een bodemonderzoek meet je de kwaliteit van de grond. Je meet onder andere de pH-waarde, de hoeveelheid meststoffen en de aanwezigheid van bepaalde elementen als magnesium en ijzer.
Bodemstructuur
De opbouw van de grond; de lagen in de bodem, de manier waarop de gronddeeltjes aan elkaar kruimelen.
Bodemverbeteraar
Een stof die je aan de grond kunt toevoegen deze gezonder te maken, zodat planten beter groeien.
Bodemverbetering
Het verbeteren van de vruchtbaarheid of structuur van de bodem, zodat er planten kunnen groeien. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door middel van een bodemverbeteraar, bemesting, drainage of bekalking.
Bontbladig
Een bontbladige plant heeft bladeren die niet egaal groen zijn, maar waar patronen met andere kleuren op worden gevormd, bijvoorbeeld met wit, rood of paars. Bontbladige varianten worden vaak speciaal gecultiveerd.
Border
Een smalle strook langs de rand van de tuin (vaak langs een erfafscheiding) waarin vaste planten staan. Vaak worden er planten van verschillende hoogten in de border geplaatst.
Bovenlaag
De bovenste laag van de grond in de tuin.
C
Compost
Een organische stof die kan worden gebruikt om de bodem te verbeteren of bemesten. Plantaardige resten (zoals groente-, fruit- en tuinafval) worden verzameld op een hoop of in een vat, waar ze worden afgebroken door schimmels en bacteriën (geholpen door wormen en andere kleine dieren) tot het een donkerbruine, kruimelige stof is. Compost kan onder andere gebruikt worden voor de basisbemesting.
Cultiveren
Het op een bepaalde manier doorkweken van een wilde plant, zodat er een nieuw ras of nieuwe variant van ontstaat met bepaalde nieuwe eigenschappen, zoals een specifieke kleur of andere bloeiwijze.
Cultivar
Een variant van een plantensoort die door cultiveren is verkregen, en die kan worden vermeerderd. Een cultivar heeft vaak bepaalde eigenschappen, zoals een specifieke bloeiwijze, kleur of grootte.
D
Doorlatendheid
De mate waarin de grond water op kan nemen en door kan laten. Sommige planten doen het goed in een doorlatende grond, andere juist niet.
Doorschieten
Het te vroeg produceren van zaden en bloemen. Dit kan worden veroorzaakt door een aantal factoren, bijvoorbeeld door kou of droogte.
Draineren
Het onttrekken van water aan de grond, bijvoorbeeld door middel van een drainagesysteem.
E
Eénjarige plant
Een plant die binnen één jaar van zaadje tot volwassen plant groeit en binnen dat jaar bloeit en zaden produceert. Na een jaar sterft de plant af.
Erfafscheiding
Een erfafscheiding geeft de grens tussen twee stukken grond aan, bijvoorbeeld tussen jouw tuin en die van de buren. De erfafscheiding is meestal een muur, schutting of haag.
G
Groenblijvende planten
Planten die in de winter niet alleen hun blad houden, maar waarvan het blad ook het hele jaar door groen blijft.
Grondsoort
Het type grond in je tuin, bijvoorbeeld klei, leem of zand.
H
Hoofdtak
De dikste tak van een plant of struik; de tak waaruit alle andere zijtakken groeien.
Humus
Humus is eigenlijk een soort compost die niet door menselijk toedoen, maar door de natuur wordt gemaakt. Humus bestaat uit afgevallen bladeren en ander plantafval; in tegenstelling tot bij compost zit er geen voedselafval in. Dierlijke resten werken dan wel regelmatig mee bij het maken van humus.
I
Inheemse planten
Planten die van nature (dus zonder menselijk toedoen) in een bepaald gebied voorkomen. Een bekende inheemse boom in Nederland is bijvoorbeeld de beuk.
K
Kiemen
Het begin van het groeiproces van de plant; het moment waarop de plant voor het eerst uit het zaadje tevoorschijn komt.
Koude bak/winterbak
Een kweekbak zonder bodem, van glas of van hout met een glazen deksel, die je rechtstreeks op de tuingrond neerzet. In de grond in de kweekbak kun je het hele jaar door moestuinplanten telen, zelfs als de koude herfst- of winterperiode aanbreekt.
L
Leiden
Het sturen van de groei van klimplanten, bijvoorbeeld door ze aan een hekwerk vast te binden of door op een bepaalde manier te snoeien.
M
Maaien
Het afknippen van het bovenste gedeelte van bijvoorbeeld een gazon, om het kort en gezond te houden.
Mulch
Organisch materiaal (bijvoorbeeld bladeren, grasresten) dat je op de bodem neerlegt, zodat er op een natuurlijke manier humus gevormd kan worden.
Mulchen
De bodem bedekken met een laag mulch.
N
Najaarsbloeier/herfstbloeier
Plant die in het najaar in bloei staat.
O
Onderbeplanting
Planten die laag bij de grond blijven en die je onder hogere planten zet, bijvoorbeeld om onkruid te voorkomen of als bodembedekker.
Onkruid
Planten die je niet hebt gezaaid, maar die uit zichzelf en ongewenst beginnen te groeien in de tuin.
Oog/knop
De knop van een plant, van waaruit een blad, bloem of stengel groeit.
Opbinden
Slappe takken of planten ergens aan vastbinden, bijvoorbeeld aan een klimsteun of hekwerk, om te voorkomen dat ze gaan hangen of om de groei te sturen.
Opkomen
Het moment waarop planten voor het eerst boven de grond uit steken.
Opkweken
Een jonge plant eerst in een kas of pot laten groeien, totdat deze sterk genoeg is om in de tuin te staan.
Overblijvende plant
Een plant die jaar in, jaar uit blijft staan en steeds weer bloeit.
P
pH-waarde
De pH-waarde is de maatstaf voor de zuurgraad van de grond. De schaal loopt van 0 tot 14. Een lage pH-waarde duidt op een hoge zuurgraad, een hoge pH-waarde duidt op een lage zuurgraad. Er zijn planten die het goed doen in een zure grond, en planten die het juist op een basische grond beter doen. Om een zure grond te neutraliseren kun je de grond bekalken.
Plantafstand
De afstand die er tussen twee gewassen moet zitten bij het planten, zodat deze gewassen ongehinderd kunnen groeien.
Plantenziekten
Door schimmels, bacteriën of virussen veroorzaakte aandoeningen bij planten. Voorbeelden van plantenziekten zijn meeldauw, roest en bladvlekkenziekte.
Plantgat
Het gat waarin de kluit wordt geplaatst. Dit gat dient afgegraven te worden in de tuin; de grootte en diepte van het gat verschillen per plantensoort.
Pootgoed
Plantmateriaal dat je in de grond kunt zetten, bijvoorbeeld een jonge plant of een kluit.
Potgrond
Grond die speciaal is samengesteld om de groei van potplanten te bevorderen.
Potplant
Een plant die in een pot wordt gekweekt.
R
Rank
Een dunne stengel van een bepaalde plant, die zich vanzelf ergens omheen wikkelt. Veel klimplanten hebben ranken.
Rooien
Een plant of gewas met kluit en al uit de grond halen.
S
Scheut
Een jonge, nieuwe stengel met bladeren die aan een plant groeit. De scheut groeit uit een oog/knop.
Slapende knop
Een knop waaruit niets groeit.
Snoeien
Het afknippen of -zagen van bepaalde delen van planten, zoals bloemen of takken. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan om de plant vorm te geven, om rotte delen te verwijderen of om hem te verjongen.
Spitten
Het omwoelen van de bovenste laag grond, zodat deze zich vermengt met de aarde die eronder ligt. Dit kan gedaan worden om onkruid te verwijderen of om de bodem te verbeteren.
Standplaats
De plaats in de tuin waar een plant staat. Sommige planten houden erg van een zonnige standplaats, terwijl andere het juist weer goed doen in de schaduw.
T
Tuinaarde
Aarde die je kunt kopen en die is samengesteld om de groei van tuinplanten te bevorderen.
Tweejarige plant
Een plant die twee jaar leeft en aan het eind van het tweede jaar één keer bloeit en zaden produceert. Daarna sterft de plant af.
Twijg
Een één- of tweejarige houtige stengel. Als de twijg drie jaar oud is, wordt deze een tak genoemd.
U
Uitlopen
Het groeien van een knop/oog.
Uitlopers
Nieuwe stengels aan een plant. Uitlopers kruipen vaak over de grond, zodat de plant zich steeds breder verspreidt.
V
Vaste plant
Planten die langer dan twee jaar leven en ieder jaar bloeien.
Verjongingssnoei
Een gewas rigoureus terugsnoeien, om oude takken en bladeren te verwijderen zodat de jonge scheuten zich goed kunnen ontwikkelen.
Vermeerderen
Het kunstmatig ‘voortplanten' van een gewas. Dit kan op verschillende manieren gebeuren, bijvoorbeeld door middel van stekken, enten, oculeren of scheuren.
Verticuteren
Het verwijderen van een viltlaag die zich in het gazon heeft gevormd, en van mos dat tussen het gras is gaan groeien.
Vorstbestendig
Planten die tegen vrieskou kunnen; deze kunnen in de winter buiten blijven staan.
Vorstschade
Bruine of zwarte plekken op bladeren of stengels, die veroorzaakt worden door vrieskou. Deze schade maakt de planten vatbaarder voor plantenziekten of rot.
W
Winterbloeier
Plant die in de winter in bloei staat.
Winterhard
Een plant die zonder bescherming of bedekking buiten kan blijven staan in de winter, zonder dat deze doodgaat.
Woekeren
Snel groeien; als een plant woekert, groeit hij alle kanten op, vaak over andere gewassen heen en niet zonder schade aan te richten. Onkruid woekert vaak.
Wortelkluit
De wortels van een plant en de potgrond of tuinaarde die daaraan vastzit.
Wortelsnoei
Het afknippen van (delen van) de wortels, om oude delen te verwijderen en zo de groei van nieuwe wortels te bevorderen.
Z
Zomerbloeier
Plant die in de zomer in bloei staat.
Zure grond
Grond met een hoge zuurgraad, dus met een lage pH-waarde. Zure grond kan geneutraliseerd worden door te bekalken.
Zuurgraad
De mate waarin de grond zuur is. De zuurgraad wordt aangegeven met de pH-waarde.
Zijtak
Een vertakking vanaf de knop.
Hopelijk kun je met deze woordenlijst een behoorlijk eind vooruit!
Vind jij dat er nog woorden missen, die er zeker in dit woordenboek voor de tuinier zouden moeten staan?
Laat het ons weten in een reactie!
Dit zocht ik!
Heel handig als beginnende tuinier.
Wanneer noem je iets een Heester. Struik. Plant. Boom.
Termen genoemd bij vermeerderen??
Enten. Scheuren. Oculeren.